Een fraai uitzicht

Van de weinige functies die ik mijn leven heb vervuld, is die van woongoeroe de interessantste geweest. En de makkelijkste. Voor de functie van woongoeroe bestaat geen opleiding en je hoeft er ook geen specifieke kennis voor te hebben. Wat je wel moet hebben is tijd, liefst in overvloedige mate.

Nu, over tijd beschikte ik in mijn tijd van woongoeroe genoeg. Hoewel het nog geen kredietcrisis was, liep het niet echt storm met de opdrachten die ik binnenhaalde in mijn net begonnen carrière als freelance tekstschrijver. Hele middagen bracht ik zodoende thee met wodka drinkend door op de bank, met de televisie afgestemd op de praatprogramma's van Oprah Winfrey en Dr. Phil. Ik moest mijn leven ferm in eigen hand nemen, vertelden deze twee goeroes mij keer op keer. Dat deed ik elke middag al, soms zelfs verschillende malen achter elkaar, maar waarschijnlijk niet op de manier waarop zij het bedoelden. Ook bestelde ik grote hoeveelheden boeken en cd's bij Bol.com - niet omdat ik een onstilbare cultuurhonger had, maar omdat ik dan tenminste weer eens een e-mail kreeg, ook al was het slechts een automatisch gegenereerde.

Dit kon zo niet langer doorgaan, besloot ik op een helder moment tijdens een reclameblok. Ik moest er eens uit, zoals dat heet. Een mogelijkheid diende zich als vanzelf aan: terwijl ik de wereld vanaf de bank in mijn huurflatje bezag, waren veel van mijn vrienden bezig de maatschappelijke ladder te beklimmen. Bij die tocht hoorde ook het kopen van dure huizen. Om mijn tijd nuttiger te besteden, besloot ik mijn vrienden bij te gaan staan in hun moeilijke opdracht: ik zou met hen meegaan om de huizen te beoordelen. Twee zien immers meer dan een, ook al kijk ik meestal naar de grond.

Failing to prepare is preparing to fail, had ik van Dr. Phil geleerd, dus kocht ik bij de kringloopwinkel een roestbruin koffertje met wat stickers van buitenlandse landen erop dat ik meenam bij elke bezichtiging. Zo kon ik mijzelf een houding geven in deze voor mij vreemde wereld. Ook stelde ik mij aan elke makelaar die ik ontmoette voor als 'de persoonlijke woongoeroe' van degene met wie ik was. Aangenaam.

Het effect dat deze mededeling op de makelaars had, was verbluffend. De ene makelaar begon te stotteren, de andere begon meteen zijn zojuist afgedraaide verkooppraatjes af te zwakken en een derde beging de stommiteit mij te vragen wat je daar eigenlijk voor moet doen, om woongoeroe te worden.
'Niets,' antwoordde ik hem. 'Wat maakt het uit wat voor huis je koopt? Uiteindelijk ga je toch dood.'
Deze kernachtige samenvatting van mijn visie op het leven in het algemeen en die op wonen in het bijzonder deed makelaar nummer drie ogenblikkelijk vervallen in het gecombineerde gedrag van nummer één en twee.

Na een paar keer woongoeroe spelen begon ik langzaam plezier te krijgen in mijn nieuwe functie. Bijkomende voordelen: mijn wodkaconsumptie nam ernstig af en met het masker van woongoeroe op verdween mijn aan autisme grenzende verlegenheid sneller dan een makelaar 'luxe verhoogde keukenopstelling' kan zeggen. Ik ontwikkelde diverse succesvolle variéténummers, zoals op het dunste muurtje in het huis tikken en de makelaar vragen of het een dragende muur was. Direct daarachteraan op de pretladder kwam het met zorgelijke blik mededelen: 'U weet toch wel dat de gemeente van plan is hiernaast een legaal bordeel te beginnen? Wat voor invloed heeft dat op de prijs, denkt u, vanuit uw specifieke makelaarskennis geredeneerd?'

Mijn nieuwe functie bracht natuurlijk niet alleen maar vreugde. Woongoeroe zijn is net als meedoen aan Benelux' Next Top Model: het lijkt allemaal glitter en glamour, maar is in de praktijk keihard werken. Zo was ik op een kokendhete zomermiddag op zoek naar een huis waar ik met mijn vriend Romke had afgesproken. Ik liep door de Bethlehemstraat en wist dat ik in de juiste buurt was, maar waar in jezusnaam was die woning? Het zweet liep over mijn woongoeroevoorhoofd. Met mijn Nokia 3330 belde ik Romke maar eens en vroeg waar hij was.
'Bij het huis,' zei hij. Hij vroeg waar ik was.
'Op de Bethlehemstraat,' zei ik.
'Dan moet je via de Kruisweg naar het huis toe,' zei hij.

Nomen est omen, dacht ik grimmig, en controleerde mijn handen maar vast op eventuele stigmata. Nee, geen gaten te zien. Ik was dan ook niet degene die op het punt stond 272 duizend euro uit te geven aan een verzameling bakstenen met latex erop, 'exclusief kosten koper', wat dat dan ook mocht betekenen.

Twee minuten later was ik bij het appartementencomplex in kwestie. Romke en ik waren net verwikkeld in een conversatie over de gebruiksvriendelijkheid van Funda.nl versus die van Youporn.com, toen ik het geluid van een bromvlieg hoorde. Het bleek een makelaarsautootje dat op hoge snelheid de hoek om kwam gereden en met knarsende remmen vlak voor onze neuzen tot stilstand kwam. Er stapte een jongen uit van een jaar of zeventien, gewikkeld in een pak dat hij waarschijnlijk van zijn vader had geleend. Ook een makelaar, die vader, nam ik aan - het Kwaad roei je niet binnen een generatie uit.

Nadat hij Romke en mij een slap handje had gegeven (zijn adem rook naar papegaaienpoep), maakte hij gehaast de portiekdeur open en liep een trap op. Wij erachteraan, want op de maatschappelijke ladder moet je volgzaam zijn.
'Het is echt een heel leuk object,' zei de makelaar toen we hem boven aan de trap hadden bijgehaald. Ik veronderstelde dat hij met 'object' het te bezichtigen appartement bedoelde, maar stelde geen vragen, want hoe minder je ingaat op wat de ander zegt, hoe meer goeroe je bent.

De makelaar opende de deur van het appartement en gedrieën gingen we naar binnen. Ik probeerde de 'authentieke details' te zien van dit begin jaren negentig gebouwde complex, maar dat lukte niet, aangezien alle lamellen gesloten waren. Het enige detail dat me opviel was een levensgrote vogelkooi - onontkoombaar neergezet op een open plek in het midden van de kamer - waarin een pastelkleurige papegaai op een stok zat. Op de vloer onder de kooi lagen diverse kranten uitgespreid die waren bezaaid met papegaaienpoep, deels droog, deels vers. Was dit nu die 'ruime, lichte woonkamer welke is voorzien van een fraai uitzicht' die ons was beloofd in de in zelfverzonnen Nederlands opgestelde advertentie?

We liepen richting aanrecht, ik een beetje onvast omdat ik bijna flauwviel van de geur van papegaaienpoep. Terwijl ik steun zocht bij een barkruk bespraken Romke en ik de eigenschappen van de 'L-vormige woonkeuken', die wat mij betrof meer van een 'I' weg had en qua uitstraling volgens Romke behoorlijk 'K' was. Waarschijnlijk aangestoken door ons culinair-etymologisch discours bleek de papegaai ineens ook een woord te kunnen zeggen: Klootzak.

We maakten een paar rondjes door de woonkamer, de makelaar, Romke en ik, ieder met onze eigen route en onze eigen gedachten over dit object. Het viel me op dat de papegaai alleen 'klootzak' riep als de makelaar langs de kooi liep.

Binnen was het net zo warm als buiten, dus leek het de makelaar een goed idee een enorme ventilator aan te zetten die op de grond naast de kranten stond. Hierdoor werd het droge gedeelte van de papegaaienpoep door de halve kamer geblazen, over het halve kamerbrede tapijt, om uiteindelijk te landen tegen de achterkant van een geheel uit skai opgetrokken bank die voor een achthoekige, betegelde koffietafel stond. Gelukkig zat de naast de bank op de grond gelegen TrosKompas opgeborgen in een luxe roodlederen beschermhoes, zodat dit prachtblad buiten schot bleef.

Omdat de makelaar, Romke en ik aan de achterkant van de ventilator stonden, ontliepen we zelf ook het papegaaienpoepbombardement en had de makelaar de kans om de ventilator snel weer uit te zetten. Maar het was al te laat: de woonkamer leek inmiddels meer op een koeienstal, zoals ik die kende van mijn jeugd op de boerderij, toen de enige maatschappelijke ladder die ik kende de ladder was die tegen de hooiberg stond. Ik voelde mij als een deelnemer aan een scatologisch woonprogramma, uitgezonden op een obscuur Japans kabelstation.

Mijn mijmeringen werden onderbroken door Romke, die zei dat hij het wel gezien had. We liepen weer naar de voordeur. Daar bleven we nog wat dralen en met gepast stilzwijgen wierpen we een laatste blik naar binnen. Terwijl de papegaai de danig geslonken papegaaienpoepvoorraad op de kranten aanvulde, opende de makelaar zijn mond, sloot hem weer, opende hem opnieuw en zei opgewekt: 'Je moet er natuurlijk wel doorheen kijken.'

Zoals ik al zei, de functie van woongoeroe is niet allemaal glitter en glamour. Op een ijskoude lenteochtend was ik op pad met een andere makelaar en een andere hypotheeknemende vriend, Paalman. We bevonden ons in een woning gelegen aan de Hugo de Grootstraat. Nomen est omen, dacht ik wederom, want ondanks de 'vraagprijs' van 394 duizend euro was de woonkamer van het huis niet groter dan een flinke boekenkist - er was nauwelijks plek voor alle hardblauwe Trendhoppermeubelen. Aan de muur hing een grote foto van een roos, op de bank lag een poesje te slapen.

'Prima geschikt voor een starter!' riep de makelaar uit, op een toon alsof hij ons de Sixtijnse Kapel liet zien. Een starter in wat? vroeg ik mij af - claustrofobie?
We gingen naar de badkamer, die geheel uit wit marmer was opgetrokken, met een orgie van goudomlijste spiegels. In het midden was een rond zwart bad aangelegd in de vloer. Ik schatte dat de badkamer twee keer zo groot was als de woonkamer.
'Wie is de eigenaar van dit huis,' vroeg ik aan de makelaar, 'de heer Tony Montana, toevallig?'
'Nee, ze heten Grubbenvorst, geloof ik,' antwoordde de makelaar. 'Hoezo?'
Paalman mompelde iets over pelikanen en verdween richting overloop.

Al snel stonden Paalman en ik weer buiten, wolkjes te blazen. De makelaar vertrok naar zijn kantoor, waar hij tot exact vijf uur die middag een Excelsheet ging invullen. Toen het geluidje van zijn makelaarsautootje was weggestorven, hoorde ik een klaaglijk gemiauw van boven komen. Ik keek omhoog en zag ongeveer twee meter boven ons, in de dakgoot van het huis, het poesje gejaagd heen en weer lopen. Tijdens de bezichtiging had ik het beestje door het badkamerraam naar buiten zien gaan, maar klaarblijkelijk had de makelaar het raam daarna gesloten.

'Poes in nood!' riep ik tegen Paalman. Die heeft echter heel andere associaties bij de term 'poes in nood' dan ik, dus ik moest naar boven wijzen voor hij begreep wat ik bedoelde. 'Bel anders die makelaar even,' spoorde ik hem aan, 'hij heeft de sleutel. Dan kan hij die poes weer binnenlaten. Wie weet wanneer de Grubbenvorstjes thuiskomen, misschien zijn ze wel een paar dagen weg.'

'De makelaar bellen? Voor een stuk vee?' Geen haar op Paalmans kale hoofd die daaraan dacht, zag ik meteen. Tussen Paalman en huisdieren had het immers nooit geboterd. Sterker nog: Paalmans ideeën over huisdieren komen grofweg overheen met die van Hitler over Joden. En het blijft niet bij gedachten alleen. Op een onheilig moment in het midden van de jaren negentig had Paalman met veertien gelijkgestemden een landhuis in de Achterhoek gehuurd om een weekend te vergaderen over wat zij 'de eindoplossing van het huisdierenprobleem' noemden. Helaas voor Paalman en zijn kompanen viel het samenzijn reeds op zaterdagochtend door onderlinge twisten uiteen, toen bleek dat het bier op was en niemand naar de twintig kilometer verderop gelegen supermarkt wilde rijden.

De situatie was duidelijk: ik was de enige die het poesje kon redden. Wat te doen? Ik keek om me heen en zag bij de buren wat steigers en een ladder tegen de muur staan. Schilders of andere werklieden waren niet te bekennen, en poezennood breekt mensenwet, dus stapte ik over een hegje, pakte de ladder, stapte wederom over het hegje en zette het ding tegen de muur. Voortvarend beklom ik de sporten, op weg naar het poesje dat zijn miauwen inmiddels had gestaakt en naar mij keek met dezelfde blik die ik in de ogen van vrouwen zag wanneer ik met Paalman een café bezocht: een mix van nieuwsgierigheid en vijandigheid.

Toen ik boven aan de ladder was en mijn beide handen naar het poesje uitstrekte, haalde het beest uit en krabde met zijn rechtervoorpootje mijn linkerwenkbrauw open. Ik raakte uit balans en greep met een arm de dakgoot vast, maar dit huis was blijkbaar nog niet gerenoveerd: de dakgoot brak af en ik viel samen met een stuk zink naar beneden. Vreemd, goeroes horen toch juist op te stijgen? dacht ik nog. Meteen na het stellen van deze existentiële vraag raakte ik de grond, in dit geval een losjes aangeharkt bloemenbedje met witte anjers.

Na de onzachte landing bleef ik even liggen om vast te stellen of ik behalve mijn ego nog iets beschadigd had. Dat was niet het geval. Moeizaam en enigszins versuft kwam ik overeind, net op tijd om te zien hoe het poesje de ladder af trippelde en door een kattenluikje in de voordeur het huis binnenging.
'Vee hoort niet in huis,' zei Paalman met nauwelijks verholen walging toen het luikje was uitgeklepperd. 'Vee hoort in wagons. Gaat het?'
'Ik weet het niet,' antwoordde ik, 'maar ik zou nu wel een thee met wodka lusten.'

Na dit avontuur besloot ik mijn carrière als woongoeroe te beëindigen. Romke heeft het huis met de papegaai niet gekocht. Paalman het huis met het poesje ook niet. Zelf woon ik nog steeds in mijn huurflat. Met mijn carrière als tekstschrijver gaat het inmiddels beter dan in mijn tijd van woongoeroe - ik heb vorig jaar zelfs zoveel verdiend dat ik mijn volledige huurtoeslag over dat jaar moet terugbetalen.

Misschien moet ik maar eens een huis gaan kopen.



[ Maar wat is het? ]