Ik blijf liever thuis

Eerder gepubliceerd als pamflet (zeg maar gerust: schotschrift) in Panorama #27/2011

Elk jaar aan het begin van de zomer krijg ik weer die gevreesde vraag van vrienden, familie en kennissen. 'Ga je nog op vakantie?' Mijn antwoord is elk jaar hetzelfde: 'Nee, ik ga niet op vakantie. Ik ben in mijn leven al ongeveer zes keer op vakantie geweest, en daar wil ik het graag bij laten, fijn dankuwel.'

Vroeger sprak ik deze zinnen wat besmuikt uit, want niet op vakantie gaan is een nog groter taboe dan incest. Maar tegenwoordig durf ik er gewoon voor uit te komen. Wat is er dan zo erg aan op vakantie gaan? Dat zal ik eens even haarfijn uit de doeken doen. En daar heb ik tijd genoeg voor, want ik ga toch niet op vakantie.

Wat reizen betreft, heb ik een slechte start gekend in het leven. Ik ben opgegroeid op een boerderij, en zoals iedereen weet zijn boeren nogal honkvast. Toch gingen mijn ouders één keer per jaar een kleine week op vakantie. Maar nu komt het: zonder de kinderen! Een tante kwam op mij en mijn broer en zusje passen, een bedrijfshulp hield de boerderij draaiende.

Zo kwam het dat ik pas op mijn vijftiende voor het eerst in het buitenland kwam, om precies te zijn in Londen, tijdens een werkweek met 4-havo. Omdat het budget van mijn middelbare school karig was, sliepen we niet in een jeugdherberg of hostel, maar in tenten op een lowbudgetcamping. ('lowbudgetcamping' is vakantietaal voor: een bruinverdord grasveld waar aan de rand een kraan uit de grond steekt die maximaal vier uur per dag een straaltje water levert.)

Kamperen dus. Dat was nog eens wat anders dan mijn comfortabele jongenskamer in Hotel Mama. Toen ik met mijn klasgenoten de lowbudgetcamping op kwam lopen, schrok ik me een vliegtuigongeluk. Natuurlijk had ik op het Journaal vaak genoeg beelden gezien van vluchtelingenkampen in Cambodja, Bangladesh of andere Ver van mijn bed show-landen, maar hier zag ik dat mensen uit het welvarende Westen gewoon voor hun plezier in een tentje gingen wonen! Compleet met slapen in een muffe lijkzak, jezelf aankleden in een 'voortent' waarin je niet eens rechtop kunt staan en de mensonterende wandelingen met een wc-rol onder je arm naar het toiletgebouw.

Hoewel, dat laatste bleef me bespaard. Ik ontdekte tijdens deze eerste Grote Reis namelijk dat ik ernstig geconstipeerd raak zodra ik meer dan twee kilometer van huis ben. (Mijn tweede ontdekking: in heel Londen is nergens ontbijtkoek te koop!)

In de lange vakantie na mijn eindexamen ging ik nog een keer kamperen, met wat vrienden aan de rand van het Bois de Boulogne in Parijs. Ik weet ook niet waarom - waarschijnlijk omdat iedereen het deed. Veel zin had ik er niet in, sterker nog: ik overwoog de week voor vertrek serieus om mijzelf van de trap te gooien, zodat ik een been of iets anders zou breken en niet meer op vakantie zou hoeven.

Het enige wat ik me nog van die vakantie herinner, is dat mijn tent was opgezet in een kuil. Daar kwam ik helaas pas achter op de ochtend van dag twee, toen het 's nachts flink had geregend. Gelukkig sliep ik op een luchtbed, dus lag ik zelf droog op een soort kleine binnenzee, maar al mijn kleren en mijn enige paar schoenen dreven doornat om mij heen.

Toen ik mijn hoofd uit de tent stak, zag ik dat de camping nu echt beangstigend veel op een vluchtelingenkamp leek - het enige verschil was dat de bewoners blanker en dikker waren en de baby's geen vieze vliegjes op hun gezicht hadden.

Tot zover het kamperen.

Toen ik wat ouder was, veel geld verdiende en een vriendin had, heb ik het na licht aandringen van haar nog twee keer geprobeerd, op vakantie gaan. Beide keren gingen we met het vliegtuig, beide keren verbleven we in een hotel. Vliegen, dat leek me lekker luxe, maar de praktijk viel wat tegen. De manier waarop de security op het vliegveld met reizigers omgaat, deed me denken aan hoe we vroeger op de boerderij het vee opdreven. Met één verschil: het vee werd met respect behandeld.

Eén van die twee vakanties was in Rome. Een fraaie stad - zeg maar een soort Parijs, maar dan in Italië. Alleen jammer dat tegelijk met ons ook twee miljoen andere toeristen Rome bezochten. In ganzenpas liepen we met zijn allen van bezienswaardigheid naar bezienswaardigheid. Na drie uur wandelen langs diverse ruïnes kreeg ik rond het middaguur het idee dat wij, die stroom van twee miljoen en twee toeristen, zelf de grootste bezienswaardigheid van Rome waren.

Van die gedachte raakte ik zo in de war dat ik meteen naar mijn hotelkamer ben gegaan en de rest van de dag in bed ben blijven liggen. Net zoals ik thuis de meeste dagen doe, eigenlijk. Dat zouden meer mensen moeten doen. Zoals de Franse filosoof Blaise Pascal (1623-1662) al zei: “Al het leed der mensen spruit hieruit voort, dat zij niet rustig in hun kamer kunnen blijven.”

Inmiddels zult u zeggen: 'Wat ben je toch een autistisch, bekrompen mannetje! Ga eens op vakantie! Dat verbreedt je wereldbeeld, je ziet exotische volkeren en zeldzame dieren en eet gerechten die je nog nooit hebt gegeten!' Tja, ik ben dol op exotische volkeren, maar die kan ik ook zien rondhangen bij het voormalige taxiplatform op het station van mijn woonplaats Utrecht.

En voor de zeldzame dieren heb ik toch Animal Planet en National Geographic Channel op mijn televisie? Dankzij de firma Ziggo zie ik voor 16,95 euro per maand meer gnoes, giraffes en gazelles dan op een groepssafari in Ghana, en het is nog tweehonderd keer zo goedkoop ook.

En om op uw derde punt terug te komen: ook wat eten betreft kan ik in mijn stad heel aardig uit de voeten. Of ik nou Italiaans, Grieks, Thais, Balkanees, Ethiopisch of Amerikaans wil dineren: passende restaurants te over. De meeste ook nog binnen twee kilometer van mijn huis, wat zo zijn voordelen heeft.

Dat het ook anders kan, weet ik van heel dichtbij. Maar ik snap er niets van. Mijn vriendin gaat vier keer per jaar op vakantie naar bestemmingen over de hele wereld, alleen of met diverse vrienden en vriendinnen. En als ze niet zoveel geld kwijt zou zijn aan de huur, haar auto, exclusieve parfums en kattenvoer, zou ze ongetwijfeld acht of twaalf keer per jaar op vakantie gaan.

Mijn rol tijdens haar vakanties is overzichtelijk: ik pas op haar huis, auto, exclusieve parfums en kat. De heimwee-sms'jes die ze stuurt (voornamelijk: 'Ik mis je zo' en 'Ik snak naar een boterham met kaas') beantwoord ik steevast met hetzelfde bericht: 'Jij wou toch zo graag naar Takki-takkiland?'

Het is trouwens een mooi huis waarin ze woont. Het mijne is - ondanks de muren van karton - ook niet onaardig. Alweer een reden om niet op vakantie te gaan, want waarom zou ik een paar keer per jaar mijn halve hebben en houwen verplaatsen naar een hotelkamer of tent, terwijl ik jarenlang op een wachtlijst heb gestaan om een betaalbare driekamerwoning op loopafstand van het centrum te bemachtigen? Nee, ik blijf liever thuis.

Op vakantie gaan is - het moet maar eens gezegd worden - helemaal niet leuk. Er is eigenlijk maar één ding erger dan op vakantie gaan, en dat is: een wereldreis maken. Dat hoor je volgens de ongeschreven vakantiewetten namelijk zo spartaans mogelijk te doen, dus met een rugzak waarin je alleen een roestige drinkbeker en een lakenzak meeneemt. Vanzelfsprekend verplaats je jezelf als het even kan met tuktuks en op de rug van manke ezeltjes in plaats van in airconditioned touringcars. Want, zegt de wereldreiziger, alleen op deze manier 'kom je jezelf tegen'.

Dat idee van 'jezelf tegenkomen op reis' is misschien wel de grootste misvatting van de twintigste eeuw. Op reis kom je jezelf niet tegen, integendeel. Reizen is puur escapisme: als een omgeving en/of de mensen erin je niet bevallen, pak je je spullen en ga je naar een volgende bestemming. Zonder hobbels of confrontaties. Nee, als je jezelf echt wilt tegenkomen, blijf je minstens vijftien jaar op één plek en probeer je daar een zelfstandig en zinvol bestaan op te bouwen. Daar ga ik nu dan maar weer mee verder.
[ Update 1-8-2019 Het valt niet mee. Volgens mij ben ik aan vakantie toe. ]
Groeten uit Utrecht!

P.S. Het is hier 30 graden en zonnig!



[ Maar wat is het? ]