Jongens, wie lust er een kop?

En het gebeurde in die lockdowndagen dat mijn koffiebonen op waren. Ik belde de espressomachinewinkel waar ik altijd mijn bonen haal, of ze open waren voor koffieverkoop. Voor de zekerheid gebruikte ik een schuilnaam.

'Nou... Eh... Dat ligt eraan,' antwoordde de man aan de andere kant van de lijn. Ik hoorde angst in zijn stem.
'Ik wil graag drie zakken koffiebonen van 500 gram,' zei ik, en noemde de koffiebonensoort. Hoe specifieker ik ben, hoe groter de kans op succes, dacht ik. Er klonk een zacht geruis. Nu werd ik zelf ook bang. Ik zat al vier uur zonder koffie, een vijfde uur zou mij wel eens fataal kunnen worden. 'Ik heb bonnen, ik bedoel geld,' zei ik. 'Het maakt me niet uit als het wat duurder is dan normaal. Oud normaal, dus.'

Aan de andere kant van de lijn hoorde ik een gedempte discussie en wat gebonk en geschuif met een zwaar object. Ik meende het woord 'boekenkast' op te vangen, maar het kon ook 'groentesap' zijn. Toen: 'Je kunt het over een halfuur komen ophalen. Aanbellen in het steegje aan de zijkant bij de groene deur. Pinpas meenemen.'

Een halfuur later stond ik in het steegje aan de zijkant een deurbel te bestuderen. Het was zo'n slecht ontworpen moderne bel ter grootte van een A4'tje waarbij je niet kunt zien wat de camera is en wat de bel en wat het ongebruikte reserveknopje. Aan de overkant van de straat stond een man in een lange regenjas een krant te lezen. Er kwam wat gekraak uit de intercom en toen een stem, dezelfde stem die ik aan de telefoon had gehad: 'Wachtwoord?'
'Kittens,' zei ik meteen.
'Gast, serieus...'
'Wilhelmina?'

Langzaam ging de grote groene deur open. Ongeveer even langzaam liep ik een soort opslagruimte in - zag ik daar een drukpers in de hoek of was dat een enorme espressomachine? Uiteindelijk kwam ik in de winkel waar ik in betere tijden al zo vaak was geweest, alleen was het er nu halfdonker. Een man stond achter de toonbank, zo te zien droeg hij twee mondkapjes over elkaar - zelf was ik van de spanning vergeten het mijne op te zetten, dus gemiddeld waren we niet in overtreding.

Hij zette een tas met drie zakken koffiebonen voor mijn neus en schoof een papiertje naar voren: 60 euro, las ik. Als hij niks zegt, dacht ik, dan zeg ik ook niks. Hoe was de regel ook alweer? Vorsicht bei Gesprächen! Feind hört mit! Ik haalde mijn pinpas tevoorschijn, betaalde contactloos en wilde een grapje maken met als clou 'Dat lijkt me in deze tijden wel gepast', maar ik hield me in. Misschien kon ik het grapje nog nasturen per sms, al wist ik niet of die KPN-computerstem nog bestaat die een sms'je naar een vast nummer automatisch voorleest, inclusief verkeerde klemtonen.

Buiten zette ik mijn tas op de stoep en haalde mijn fiets van het slot. De man in de lange regenjas stond er nog steeds, iets dichterbij nu, zelfs zo dichtbij dat ik kon zien dat hij zijn krant ondersteboven hield. Het is een bejaarde, stelde ik mezelf gerust, waarschijnlijk bekijkt hij de foto's van zijn kleinkinderen op zijn telefoon ook altijd ondersteboven, en dat hij dan de telefoon omdraait en dat de foto's dan meedraaien, kortom, dit is normaal, je haalt je van alles in je hoofd, je hebt koffie nodig en even later peddelde ik naar huis, met veel geklepper wegens mijn houten banden.

Zo meteen eindelijk weer echte koffie in plaats van cichorei, dacht ik, en floot het deuntje van Soldaat van Oranje. Toen er een boa op zijn gepimpte mountainbike naast mij kwam fietsen, ging ik gauw over op de tune van Medisch Centrum West.



[ Maar wat is het? ]