De ingekeepte tak van een hazelaarEerder gepubliceerd als column in Playboy #03/2018Ik lag in bed met mijn vriendin toen ze ineens richting mijn onderlichaam wees en 'Ieuw!' riep. Ik keek naar beneden. 'Volgens mij is het meer de bedoeling dat je iets roept als Wat een grote!' zei ik op kalme toon. 'Niet Ieuw. Dat haalt de stemming er een beetje uit.' 'Een grote?' riep ze. 'Een grote wrat, ja!' Ik keek eens wat langer omlaag. Inderdaad, op mijn buik, een centimeter of vijf rechtsboven mijn navel, zat een soort bloemkooltje met het formaat en de kleur van een erwt. Is het niet gewoon een vuiltje? dacht ik. Hoeveel maanden geleden is het ook alweer dat ik mijn dekbed heb verschoond? Ik wreef over het bultje en duwde een paar keer tegen de zijkant. Het ging niet weg. Hoewel ik als boerenzoon bekend ben met de herkomst van groenten, was de verschijning van het bloemkooltje voor mij een mysterie, want ik heb nog nooit in mijn leven een wrat gehad. Meteen moest ik terugdenken aan de lagere school - sommige klasgenootjes hadden zes klassen lang een paar wratten op hun vingers groeien. Eén meisje had er zelfs tientallen verspreid over haar hele handen - ze werd 'wrattenzwijn' genoemd. We hadden ook een vlooienwijf in de klas. En er was een grote, sterke jongen die 'de beer' als bijnaam had, maar dat was denk ik positief bedoeld. 'Waarschijnlijk is het een geniale wrat,' zei ik tegen mijn vriendin. 'Daar heb ik over gelezen op het Viva-forum. Blijkbaar heb ik zoveel hersenen dat ze niet meer in mijn schedel passen en een uitweg zoeken.' Ik pakte de wrat tussen duim en wijsvinger. 'Aan het formaat te voelen zijn het mijn kleine hersenen.' 'Dat zijn genitále wratten,' zei mijn vriendin. 'Niet geniaal.' Ieuw of niet, in de dagen daarna raakte ik gewend aan de wrat. Ik gaf hem zelfs een naam: Henk. We deden alles samen en werden al snel beste vrienden. Mijn vriendin vindt dat ik een hechtingsstoornis heb, maar met Henk bleek daar geen sprake van te zijn: we waren 24 uur per dag dicht bij elkaar, zonder dat een van ons geďrriteerd raakte, met koffiemokken begon te smijten of zwijgend wegliep om vervolgens drie uur later dronken terug te komen. Op internet deed ik wat onderzoek naar de achtergrond en cultuur van Henk. Als ik ooit van hem afwilde, zo las ik, zou ik met de ingekeepte tak van een hazelaar over hem heen moeten wrijven. Maar ik wilde helemaal niet van Henk af, ook al wist ik dat het moment van afscheid ooit zou komen. Als Henk ouder zou worden, zou hij op zoek gaan naar zijn wortels. Hij zou Derk Bolt van Spoorloos inschakelen, die meteen naar Colombia zou vertrekken om moeizame gesprekken te voeren met locals in schimmige cafés, de wratten op de handen van tandeloze oude vrouwtjes te bestuderen, in wat snel gemonteerde tussenshots met zenuwachtige stockmuziek nog door wat stoffige straten rennen en uiteindelijk zoals altijd vijf minuten voor het einde van de uitzending de gezochte familieleden vinden, zodat er een kijkers- en tranentrekkend skypegesprek gevoerd kon worden. Daarna zou Henk meteen naar Colombia willen. De verwijdering tussen ons kwam er uiteindelijk ook, maar ging een stuk geleidelijker. Na anderhalve week begon Henk zich van mij los te maken, elke dag een stukje meer. Op een avond hing hij nog maar met een draadje aan mijn buik vast en toen ik de volgende middag opstond, was hij verdwenen. Een bericht heeft hij niet achtergelaten, wel een rood vlekje op mijn buik. Of wat ik eigenlijk wilde zeggen: ik vind Spoorloos dus echt een heel stom programma. << Vorige column | Volgende column >> [ Maar wat is het? ] |